vrijdag 8 juli 2016

Perfecte imperfectie

Bij de camping is de receptie in de kroeg. De lucht is om te snijden: een mengeling van geknoeid bier, bezwete lijven en oververhit overjarig frituurvet. Ik moet mijn door de stamgasten heen wringen op een formulier van heb-ik-jou-daar in ontvangst te nemen om aan te geven dat we 1 nachtje willen blijven. Maar oververhit en bezweet als we waren werden we gastvrij ontvangen, we moesten van de madam eerst maar eens een plekske zoeken en dan kwam de rest later wel. 

In de douche kijk in naar boven tussen de kieren door op de elektriciteitsleidingen. Dit voldoet niet aan de Nederlandse regels. De toiletten op het trekkersveld zijn in een gammele keet. Een van de wastafels loopt nauwelijks leeg. Warm water ontbreekt waardoor ik met koud water probeer de stampot restanten uit mijn pannetje te wrijven. 

Maar het geeft allemaal niks. Want de sfeer is gemoedelijk. De Ourthe kabbelt langs. Het ruikt naar houtvuur en bos. 

Als we de volgende ochtend op pad gaan komen we meteen voor een dilemma; de doorgang onder het spoor heeft meer weg van een “duiker” dan van een “tunneltje”. Er staat een laag water in van zeker 30 cm. Nat water. Koud water. 

Ik kijk naar mijn voeten, gehuld in lichtgewicht schoeisel, type Vibram five fingers. Lekker luchtig lopen maar dit wordt wel een erg natte en koude start. Het alternatief is naar boven klimmen en het spoor oversteken. Ik houd de honden vast en manlief gaat op verkenning. Even later staat hij aan de andere kant van de tunnel. Zijn oordeel: “goed te doen maar niet veilig met hond”. 

Een voor een stuur ik de honden op hem af. Uiteraard lopen ze hem even voorbij en doen een paar ererondes maar ze melden zich toch snel present. Ik klim omhoog naar het spoor, kijk even goed naar links en naar rechts en steek snel over. Aan de overkant slaak ik stiekum toch even een zucht van opluchting. Moeilijk was het niet maar het was toch even spannend. In Nederland zouden hier hekken staan. En borden. Net als bij de hoge steile rotsen aan het begin van onze tocht. Gniffelend lopen we daar langs bedenkend hoe schokkende dit voor de gemiddelde Amerikaan moet zijn. Er staan niet eens borden met disclaimers in geval van ongeval. 

Dit is nou net de reden dat we zo graag in de Ardennen komen. Gemoedelijk. Niet perfect. Eigen verantwoordelijkheid om de zaken goed te laten verlopen. Gaandeweg onze tocht vraag ik mij af waarom ik in de rest van mijn leven de neiging heb om de lat zo hoog te leggen. Te streven niet naar goed maar naar excellent. Alsof er continu iemand over mijn schouder meekijkt en een oordeel velt. Terwijl ik hier de humor inzie van "net niet" en geniet van "als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat". 
Ik maak ons stampotje klaar en doe er teveel water bij. Gniffelend dopen we het om tot maaltijd soep. Het smaakt toch.
Genietend van de dag, ons kampement, de honden en manlief om mij heen, neem ik mij heilig voor dit gevoel mee naar huis te nemen en te koesteren. Goed genoeg is goed genoeg. Imperfectie heeft charme. 





Waarom? Nou daarom!

Voet voor voet stap ik naar boven. Ik hijg. Stop even om met een heup-schouder-zwiep mijn rugzak een fractie te verplaatsen. Even de druk van de schouderbanden die beginnen te knellen. Deze helling moet we nog op, stukje afdalen aan de andere kant en hopen op een vlak stukje grond en stromend water. Hoe ver precies nog? Geen idee. Over stromend water gesproken; in de verte rolt de donder. Indrukwekkende wolkenpartijen verzamelen zich aan de overkant van het dal en ik hoop van harte dat ze daar blijven.










Wij volgen de GR509 van Pontarlier richting Les Rousses door het middelgebergte van de Jura. Bewoond gebied. Dorpjes genoeg, met winkeltjes, gites en hotels. De afstanden zijn niet groot, de toppen niet woest en ledig. We doen een hele dag over een afstand die we met de auto in een half uurtje afgelegd hadden. Om dit landschap te zien, hoef ik er er niet doorheen te lopen. 
Wil ik het wel lopend, zou het ook kunnen met de helft van het gewicht als we zouden kiezen voor een tocht van hotel naar hotel. Ik heb een goedgevulde bankrekening, dat is het probleem niet. En toch, ik loop hier te sjouwen en geniet.

Maar waarom doe ik dit? Waarom wil ik dit, heb ik het nodig, waarom waardeer ik het in andere mensen als ze het ook doen?' Die vraag spookt door mijn hoofd naar aanleiding van een pittige discussie met een vriendin over reizen en risico's. Over waarom je ergens heen wil. Wat je daar zoekt.

De kilo’s op mijn rug zijn wat we de komende week nodig hebben. Niks meer en niks minder. Zorgvuldig uitgezocht. De keuze bij het pakken is :’heb ik dit nodig en ben ik bereid ervoor in zweet te betalen'. Want ik moet het zelf meesjouwen. Het geeft een zekere rust in mijn hoofd; hier moet ik het dus mee doen.

Datzelfde geldt voor de route: op de kaart of op de foto's kan het er nog zo mooi uitzien, je moet het doen met wat je voor je voeten krijgt. Ook als dat betekent dat het tegenvalt. Zoals de eerste etappe die een rare bocht maakt pittig omhoog naar een kasteel dat we niet bekijken en glibberstijl weer omlaag naar bijna dezelfde plek. We mopperen om de “inspanning voor niks”. Om vervolgens een beetje schaapachtig te concluderen dat we misschien ook even het kasteel hadden kunnen bekijken. Tenslotte hebben we geen haast. 

De haast discussie duikt ook weer op als we naar de dreigende lucht boven het weer waar we langs gaan lopen. Ik wil rustig een foto maken, manlief dringt aan op doorlopen. “Gaan we nat worden dan?” vraag ik poeslief. Manlief zegt dat niet te weten. En hoe laat al helemaal niet. Nou, dan maakt de pauze voor de foto ook niet uit. We hebben het toch niet in de hand. 


Of  neem de dag dat we aankomen in Mouthe. De bron van de Doubs is prachtig, de zon komt zowaar door en dampend kijken we naar waterspreeuwen die hun jong voeren. Mooi! Maar dan begint het weer te regenen en onze tentstok is de dag ervoor gebroken. We besluiten onszelf te trakteren op een gite. Maar die zijn dicht of zogenaamd vol. Het dorp is lelijk. De regen blijft vallen. Dan toch maar kamperen.  We sjouwen 2 kilometer terug over een drukke weg naar een camping die niet meer blijkt te bestaan. We worden in de zeik genomen door een Fransman als we vragen waar we wel zouden kunnen slapen. 
Om dan het hoofd hoog te houden en de lol erin is even lastig. Toch is het een goede oefening. Want je hebt het te doen met wat er is, je moet er zelf wat van maken. 

We repareren de stok, kamperen pal naast de bron van de Doubs en worden beloond met een prachtige zonnige avond. 

Gaandeweg went mijn lijf weer aan de inspanning en krijg ik lol in mijn eigen kracht. Als we een dag zonder rugzak lopen vlieg ik voor mijn gevoel de berg op. Hoe moeilijker het pad, hoe leuker ik het vind. Asfalt vind ik echt dodelijk saai om op te lopen, mijn voeten doen zeer en ik ga mopperen. Op asfalt wil ik iets met wielen: een fiets of een auto. Weer wat geleerd over mezelf. 


Volgende keer gaan we weer moeilijker terrein opzoeken, met iets meer uitdaging, minder asfalt en meer hoogtemeters. De kilo’s waren precies goed. Ik weet weer hoe het moet: op mezelf aangewezen zijn, flexibel blijven en genieten van wat zich aandient. Of dat nou leuk of minder leuk is. Want je moet het er gewoon mee doen als je op trekking bent en dat is leuk. Ook als het tegenzit, want dan zit de lol in het overwinnen van tegenslagen. Oftewel: “when the going gets tough, the tough get going”